Alleen: berichten uit de isoleercel

August 31, 2011

Dit mooie ontwerp is van Marc Suvaal, huisontwerper bij Lemniscaat

Alleen: berichten uit de isoleercel

Ik debuteerde in 2007 samen met Wouter Kusters en Jannemiek Tukker met dit boek, bij uitgeverij Lemniscaat. In Alleen beschrijven we onze ervaringen in de wereld van de psychiatrie in woord en beeld. Wouter is een gelauwerde filosoof, Jannemiek is kunstenares en ik ben journalist en aardwetenschapper. Wouter had in de jaren tachtig een paar psychoses, ikzelf verloor rond 2000 een tijdje mijn verstand. Bij Jannemiek komen de psychoses nog regelmatig terug.

Wouter en ik hebben dus geluk, maar we vonden het belangrijk om het taboe rond psychoses te doorbreken door met dit boek naar buiten te komen. Eén op de veertig Nederlanders krijgt een of meerdere psychoses in zijn of haar leven te verwerken en belandt voor korte of langere tijd in de psychiatrie. Maar dat zet je niet zo snel op je CV. Wij hebben ervoor gekozen om er wel mee naar buiten te komen, omdat we meer dan eens ervaren hebben hoezeer betrokkenen en familie en vrienden lijden onder de stilte. Blijkbaar was er behoefte aan een boek als het onze, want we werden enthousiast onthaald in de media. De Volkskrant gaf ons boek vijf sterren. Dat lijkt me in retrospect een beetje geflatteerd, ik bedoel: wij en Flaubert?, maar het geeft aan dat het een snaar raakte denk ik. Het boek gaat nu, d.d. november 2011 richting een derde druk. Hier een mooi interview in litterair tijdschrift Meander n.a.v. Alleen, een filmpje van ons in gesprek met Pieter Hilhorst bij Desmet Live, 26-03-07 en ons gesprek met Wim Brands bij VPRO Boeken.

Op 15 januari 2010 sprak ik met Hella van der Wijst over gekte en isoleercellen, in KRO’s De Wandeling. Extra filmpjes laten een inleiding tot het gebruik van de isoleercel door verpleegkundige Ad Koole en een nachtje in de isoleer door de ogen van Hella zien. Op 9 maart 2011 besteedde het NCRV-programma Het Derde Testament op vergelijkbare wijze aandacht aan Alleen en onze ervaringen tijdens het verblijf in de isoleercel.

Meer interviews en recensies naar aanleiding van Alleen in onder meer Trouw, de Volkskrant, NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad vind je hieronder. Als je meer wilt weten: sgerrits@gmail.com

Op Musings On Sanity benader ik het onderwerp wat meer filosofisch.

 

‘Alleen: berichten uit de Isoleercel’ in de media

TELEVISIE

Dinsdag 9 Maart 2010: In Het Derde Testament van de NCRV vertel ik nogmaals mijn verhaal.

Vrijdag 15 januari 2010: Nog een steentje in de stille vijver rond gekte. In een aflevering van KRO’s De Wandeling op Nederland 2 een openhartig gesprek over psychoses en isoleercellen met presentatrice Hella van der Wijst. Om een klein beetje te begrijpen hoe het is, brengt Hella een nachtje in de isoleercel door. Meer dan 30 pagina’s reacties op de website van het programma laten zien dat het onderwerp leeft.

OPTREDENS

We traden een paar keer samen op:
31-03-2007: Waanzinworkshop voor de Nacht van de Filosofie in Felix Meritis, Amsterdam

20-04-2007: Boekpresentatie, Museum Dolhuys

21-04-2007: 2e Boekpresentatie, Boekhandel Donner, Rotterdam.

29-09-2007: Symposium n.a.v. het 600-jarig bestaan van de Joriskapel in Delft

27-09-2010: Duo-lezing tijdens het 10-daagse Madness & Arts Festival (MAF) in Haarlem.

De afgelopen jaren heb ik tientallen lezingen over Alleen gegeven, vooral gericht op de GGz, maar ook op festivals, zoals de Nacht van de Waanzin in 2010. Cabaretier Wim Helsen presenteerde die en schreef over mij:

“Een curieus en bijzonder verhaal te vertellen hebben is één ding. Het weten te vertellen zoals ik Sam Gerrits zag doen, is een ander ding. Open, spannend, egoloos, eerlijk, helder, pijnlijk en soms heel grappig. Dat zijn de eerste zeven adjectieven die mij te binnen schieten als men mij vraagt: ‘Wat zijn de eerste zeven adjectieven die je te binnen schieten wanneer je aan de waanzin-vertelling van Sam Gerits denkt?’ Al geef ik toe dat die vraag mij nooit zo is gesteld.”

Ik vertel mijn verhaal aan de hand van het werk van Jannemiek Tukker en een fotoserie gebaseerd op Alleen, gemaakt door Jet Van Zwieten. Ik lees uiteraard ook stukken voor uit het boek. Zo krijgen luisteraars een gedetailleerd beeld van hoe gek worden nu precies in zijn werk gaat, vanuit de eerste persoon enkelvoud.

RECENSIES

Zo staan we op de site van Lemniscaat

Bohditv besprak ons boek ook onlangs

We kregen ***** 5 sterren in boekenrubriek Cicero van Volkskrant

De plant praat tegen je, de spiegel kijkt je aan

Pieter Hilhorst − 06/04/07, Cicero, Vokskrant

Wie aan een psychose lijdt, heeft kans in een isoleercel te belanden. Wouter Kusters en Sam Gerrits maakten het mee….

Waanzin is logisch. Wij denken dat de man die in de Albert Heijn frisdrankflessen openmaakt en eruit drinkt, bier op de vloer laat vallen en daar paprikachips overheen strooit in de war is. Wij denken dat de man die kletsnat het café binnenkomt (hij is net in het kanaal gaan zwemmen) en nu de kelder in wil kruipen niet meer goed kan nadenken.

Maar niets is minder waar. De waanzin is geen gebrek aan denken, maar een overdaad aan denken. De waanzinnige staat op het punt om een extreem helder inzicht gewaar te worden. In Alleen – Berichten uit de isoleercel vertellen Wouter Kusters en Sam Gerrits openhartig over hun psychotische aanvallen die eindigden in een isoleercel. Sam Gerrits was de man in de Albert Heijn, Wouter Kusters de man in het café.

Kusters vergelijkt de waanzin met een omgekeerde Truman-show. In de gelijknamige film is de hoofdpersoon de enige die niet weet dat hij in een reality-soap speelt. Al zijn medemensen zijn acteurs. De waanzinnige daarentegen is de enige die het wél weet. Alles lijkt zo ongelooflijk hyperrealistisch, dat het niet echt kan zijn. En dus is het de opdracht op zoek te gaan naar een geheimzinnige orde achter de verschijnselen. De verwarde man maakt een machteloze indruk, maar ondertussen is hij een god in het diepst van zijn gedachten. Alles gebeurt speciaal voor hem. De vogel die juist op dat moment daar gaat zitten. De plant die tegen hem praat. De spiegel die kijkt. Hij ziet dingen die anderen niet zien. En alles reageert op de magische handelingen die hij verricht. Hij is oppermachtig. Met zijn waarnemingen staat hij alleen, maar met zijn gedachten is hij, zelfs opgesloten in zijn cel, met talloze anderen in contact. Of zoals Kusters eufemistisch schrijft: ‘Zijn geest staat open voor bezoek.’

De waanzinnige belandt in een andere dimensie. De angst ontstaat dat hij niet meer terug kan. In de psychose staat de tijd stil. Alles gebeurt tegelijkertijd en klontert samen. Het is als een zwart gat dat alle materie verzwelgt. Maar als er geen gewone tijd meer is, is de dood niet meer iets dat je in de toekomst te wachten staat. De dood is al aanwezig. In de waanzin kan de doodsangst daarom onbelemmerd toeslaan. Door het rooster in de isoleercel stroomt gas naar binnen. Alleen met magische handelingen kan het tij worden gekeerd. De bekers moeten in de juiste volgorde worden gezet en het vuur moet brandend worden gehouden.

In de tekeningen van Jannemiek Tukker die naast de verhalen van Gerrits en Kusters staan afgedrukt, wordt die waanzinnige blik mooi verbeeld. De afbeeldingen zijn overvol. Alles vloeit in elkaar over en is met elkaar verbonden.

Gerrits bekent dat hij er soms naar terugverlangt. Uit de verhalen wordt de extase van de gekte voelbaar. De auteurs willen het begrip voor de waanzin vergroten. En daarin zijn ze bijzonder goed geslaagd. Maar gelukkig hebben de auteurs de verleiding van de anti-psychiatrie weerstaan. Ze zeggen niet dat de waanzin gewoon een andere manier is om naar de wereld te kijken. Ze erkennen dat mensen die bier en chips op de grond smijten of in kanalen gaan zwemmen gedwongen moeten worden opgesloten.

Het vervelende is alleen dat de isoleercel de waanzin in eerste instantie alleen maar aanwakkert. De isoleercel is een kleine ruimte met hoge plafonds en een gietvloer, waar de patiënt niets kapot kan maken. Er hangt een bord met krijtjes en pas als je ophoudt met tekenen en berekeningen maken, mag je er weer uit.

De witte muren worden projectieschermen voor de op hol geslagen verbeelding. Gerrits mijmert daarom over kleurlampen boven in de cel waardoor de cel een warme gloed kan krijgen. Geef de cel de kleur waar de patiënt het best op reageert. Kusters denkt dat het beter is als de patiënt vertrouwde dingen mee mag nemen.

Het zijn kleine, marginale voorstellen. Ze beseffen dat de waanzin moet uitrazen, voor je opnieuw kunt beginnen. Een beetje begrip voor de waanzin kan daarbij helpen. Of zoals Gerrits zegt. ‘Ik ben misschien parttime gek, maar in de tijd daartussen ben ik een weldenkend mens als ieder ander.’Pieter Hilhorst

★★★★★

Trouw besteedde anderhalve spread en een stukje voorpagina aan ALLEEN, bij deze een plaatje van aanhef en de volledige tekst van het recensie-interview van Peter Henk Steenhuis


D e V e r d i e p i n g

Trouw, woensdag 4 april 2007

De waanzinnige ruimte verkend en verbeeld


Wat is er subliem aan een psychose? Hoe kan de wereld er dan uitzien? Twee auteurs en een beeldend kunstenaar proberen in hun boek ’A l l e e n’ antwoord te geven op die vraag. „We hebben geprobeerd die verborgen waanzinnige wereld te ontsluiten.”

’Ons doel is de verkenning en verbeelding van de waanzinnige ruimte zelf”, schrijft de filosoof Wouter Kusters in de inleiding van het boek ’A l l e e n ’, dat gisteren verscheen. Kusters publiceerde twee jaar geleden ’Pure waanzin’, waarin hij zijn eigen psychotische ervaringen verwoordde. Dat leverde hem de Socrates-wisselbeker op,de prijs voor het beste filosofische werk van het jaar. Toch was Kusters nog niet klaar met de waanzin, vooral het hart van de duisternis wilde hij nader onderzoeken: de isoleercel. Hij begon met een plan voor een bundel interviews; hij eindigde met een boek, gemaakt door twee auteurs en een beeldend kunstenaar, die samen de ruimte onderzocht hebben ’waar de waanzin op z’n top is’.

In de inleiding van ’A l l e e n ’ benadrukt Kusters dat dit boek niet geschreven is om iets te verwerken en ook geen bewijs is van genezing. In tegendeel, door dit schrijven en tekenen werken we ons eerder opnieuw de waanzin in dan eruit. Dit effect geldt hopelijk niet alleen de makers van het boek, maar ook voor de consumenten ervan. Onze missie is geslaagd wanneer de gevoeligheid voor waanzin per hoofd van de bevolking toeneemt.” Als tijdens een gesprek in de Eersteklas Restauratie van het Amsterdamse Centraal Station deze uitspraak geciteerd wordt, neemt co-auteur Sam Gerrits, die in het boek zijn ervaringen als patiënt én zijn ervaringen als hulpverlener beschrijft, onmiddellijk de gelegenheid te baat te benadrukken dat ze zeker niet de hoeveelheid leed willen veronachtzamen die met een psychose gepaard gaat. „Veel mensen die een psychose hebben gehad, zijn jaren van hun leven kwijt.”

Toch klinkt er een’maar’ door in deze woorden. „Klopt”, zegt beeldend kunstenaar Jannemiek Tukker. „Voor mij zorgden de psychose en mijn periode in de isoleer ook voor een geest verruiming. De ervaringen die ik daar onderging, waren zo subliem dat de dagelijkse werkelijkheid er alleen maar bij in de schaduw kan staan.” De anderen beamen dit. Kusters: „Ik dacht: zo kan de wereld er dus ook uitzien.”Gerrits: „In de Openbaring van Johannes herken ik vrij veel.” Wat is er dan subliem? Hoe kan de wereld er dan uitzien? Wat is die openbaring?Op die vragen probeert ’A l l e e n ’een antwoord te vinden. Gerrits: „Wat we beschrijven,moet herkenbaar zijn voor wie de psychose kent, en we hopen dat de psychose invoelbaar wordt voor wie zoiets nooit heeft meegemaakt.” Aanvankelijk meenden ze de separeer-ervaring zelf te kunnen vastleggen. Dat bleek een illusie. Gerrits: „Als je in een psychose zit –in the heat of the moment–schrijf je dingen op de muur als: ’Jezus poep Maria’. Zo’n kreet is de ultieme verwoording van de openbaring op dat ogenblik.”

„Maar”, vult Kusters aan, „de uitspraak ’Jezus poep Maria’ is niet meer dan de uiterlijke weergave van de psychotische ervaring, terwijl er een hele ervaringswereld achter schuilgaat. Wij hebben geprobeerd die verborgen waanzinnige wereld te ontsluiten.” Opvallend aan die wereld is dat tijd en ruimte er hun gangbare betekenis verliezen. Gerrits: „Wouter en ik hebben allebei op een keer in een extra beveiligde cel op een politiebureau vastgezeten, zo’n cel met een brede deur waardoor drie man tegelijk naar buiten kunnen sprinten als ze jou er in achterlaten. Wij wilden verder in onze psychotische trip. Kan dat als je opgesloten zit? Nee. Dus moet je weg. Hoe? Via het gat van de wc. Misschien, dachten we, zit er aan de andere kant wel iemand die ons eruit kan trekken. De wc als geboortekanaal. Maar dan zou je wel heel klein moeten worden.”

’De psychose in verdunde vorm, daar kun je iets moois van maken’

Kusters: „In ’Alice in Wonderland’is iets vergelijkbaars beschreven. Dus?” Sam Gerrits: „Dus hebben we allebei onze arm in de pot gestoken om te voelen of daar iemand was die ons zou kunnen helpen ontsnappen.” „En het is ons niet gelukt”, zegt Kusters lachend. In ’A l l e e n ’ schrijft Kusters dat de waanzinnige ruimte een andere is dan die van de landmeter of cartograaf. „De ruimte kronkelt volgens eigen wetten en staat open voor vreemd bezoek uit het fantastische domein.” „Dat is ook te zien in de tekeningen in het boek”, zegt Jannemiek Tukker. „Voor mijn psychose werkte ik vooral met contouren, met globale lijnen gaf ik onderwerpen schetsmatig weer. Na mijn psychose is mijn werk hermetisch geworden, vol, ik gebruik nu het hele vlak, waarbij ik de ruimtes door middel van lijnen in elkaar laat overlopen. Dat klopt ook, want tijdens een psychose staan alle ruimtes met elkaar in verbinding, en verdwijnt het idee van voorgrond en achtergrond.”

Kusters: „In een psychose blijft niets op de achtergrond.” „Als je tijdens een psychose naar buiten gaat”, zegt Gerrits, „neemt het straatmeubilair plotseling een belangrijke plaats in. Normaal zie je lantaarnpalen, stoepranden, borden etc. over het hoofd, maar dan komen ze sterk op je af.” Wouter Kusters: „Zouden we nu het station uit lopen, dan stuiten we op een mensenmassa, opgebouwd uit individuen, die allemaal hun eigen weg gaan. Als je psychotisch bent, kan het zijn dat al die afzonderlijke bewegingen één beweging worden, vervloeien tot één harmonieus geheel.”

„Dat je samenvloeit met de wereld is een prachtige, oceanische ervaring”, zegt Gerrits. „Bijna een baarmoeder-achtige toestand. Maar dat harmonieuze geheel kan ook bedreigend zijn, want jij staat er wel buiten. Zo kun je het vermoeden krijgen dat er een complot is, dat iedereen tegen jou samenspant. Maar het kan je ook het idee geven dat jij de wereld bestuurt.” „Als een van die mensen daarbuiten op het stationsplein een beweging maakt, ben jij het die ze die beweging láát maken. Kenmerkend voor de psychose is ook de ervaring dat je uitverkoren bent.” „Omdat jij alles en iedereen bestuurt”, vervolgt Kusters, „bestaat de rest vande wereld alleen nog maar uit karakters, schimmen, figuranten. Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten.” „Maar de kater is”,zegt Tukker, „dat dit niet het geval is.”

In het boek gaat Wouter Kusters dieper in op de vervloeiende tijdsen ruimte-ervaringen. Hij verwijst naar de filosoof Immanuel Kant, die ruimte en tijd ’aanschouwingsvormen’ noemde, coördinaten van de wereld zoals wij die overdag hebben aangesteld, wanneer we wakker ’aanschouwen’. Maar in de slaapdroom is geen aanschouwing, geen ruimte, geen tijd, die ontstaat pas achteraf, als we de droom in een verhaal persen. „De tijd in de waakdroom van de waanzin”, schrijft Kusters, „is net zoals in de slaapdroom: geen waanzinnige verbaast zich wanneer mensen van vorm, gedaante of karakter veranderen.” Een andere ruimte, een andere tijd, een andere verhouding tot de wereld. Daardoor laat de psychotische ervaring zich kenmerken. Maar is dat alles? „Wat mij nog veel sterker is bijgebleven”, zegt Tukker, „is dat het licht zo anders is. Veel intenser. Niet dat ik weer helemaal psychotisch wil worden, maar iets van die sublieme ervaring, ja, daar verlang ik constant naar.” Delen de anderen dat verlangen? Sam Gerrits: „Voor mij is het eenvoudig, als ik een week mijn pil niet slik ben ik er weer. Nee, in zo’n onverdunde vorm wil ik het niet meer.” Wouter Kusters: „De onverdunde vorm is veel te gevaarlijk. Maar inderdaad,als je er in zou kunnen slagen de psychose in verdunde vorm te ervaren  kun je er iets moois van maken.” Bijvoorbeeld verhalen, tekeningen, een nieuwe ruimte. Gerrits: „Wij wilden de psychotische ruimte ontdekken. Wat we in ’A l l e e n ’ gecreëerd hebben, is iets anders, een nieuwe ruimte, waarin je over psychotische ervaringen kunt spreken.”

Inzet 1: Aantal plaatsingen in separeercel stijgt

Het is een kale ruimte met alleen een bed en een aan de muur verankerde stalen wc. Verder is alles verwijderd waarmee de tijdelijke bewoner van een isoleercel zichzelf of een ander iets zou kunnen aandoen. Volgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg werden in 2005 –het laatste jaar waarover gegevens bekend zijn – ruim 6.300 patiënten van psychiatrische inrichtingen in een separeercel geplaatst, zo’n 150 meer dan het jaar eerder en dat waren er weer meer dan het jaar daarvoor. Nederland steekt met deze cijfers ongunstig af tegen veel andere Europese landen, waar afzondering veelal verboden is of relatief minder voorkomt. Volgens onder meer de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie heeft dat vooral te maken met deWet bijzondere opnamen psychiatrische ziekenhuizen, die dwangbehandeling (bijvoorbeeld in de vorm van het toedienen van kalmerendemiddelen) verbiedt. Dan rest niets anders, is de redenering, dan mensen die een gevaar vormen voor zichzelf of anderen af te zonderen. Inmiddels ligt er een wetsvoorstel dat de mogelijkheden tot dwangbehandeling verruimt.De Eerste Kamer moet er nog overstemmen.Volgens de Stichting Pandora, de belangenorganisatie van psychiatrische patiënten, is er echter sprake van een oneigenlijke tegenstelling. „Er is nu geen mens die in de isoleer verdwijnt, die niet al medicijnen heeft gehad”, zei beleidsmedewerkster Froukje Bos vorig jaar in een interview met T r o u w. Volgens de organisatie moet de oorzaak van het veelvuldig gebruik van de isoleercel eerder gezocht worden in een tekort aan voldoende gekwalificeerd personeel in de psychiatrische instellingen

Inzet 2: De psychiatrie van binnenuit ervaren

Wouter Kusters(1966) is schrijver, filosoof en universitair docenttaalwetenschap. In 1987 zat hij vier maanden in een psychiatrische inrichting, waarvan drie weken in de isoleercel. In 2004 won hij met Pure Waanzin de Van Helsdingenprijs voor het bestewerk op het gebied van psychiatrie en filosofie en in 2005 won hij hiervoor de Socrateswisselbekervoor het meest prikkelende Nederlandstalige filosofieboek.

Sam Gerrits(1970 ) is geochemicus, schrijver en journalist. Hij komt regelmatig in psychiatrische instellingen, tegenwoordig vooral als medewerker. Na zijn afstuderen werkt Sam een aantal jaren als aardwetenschapper in hetZuidAmerikaanse Amazonegebied. In 2000 dreven de gevolgenvan een skiongeluk hem naar eenander onherbergzaam oord: dewaanzin. In 2003 vond hij zijnweg terug, sindsdien schrijft hij.

Jannemiek Tukker(1964) kreeg tijdens een reis (1983) in Israël voorhet eerst te maken met hallucinaties en waangedachten. Daarnastudeerde ze aan de kunstacademie. Ze had in 1991 dermate waanvoorstellingen dat zij opgenomen werd op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis. Daarna bleef ze onderbehandeling staan bij een psychiatrische instelling. Het lukte haarvrijwel niet het maken van kunstte hervatten. Ze besloot daaromeen studie cultuurwetenschappente volgen en studeerde af op hetonderwerp outsider art. Deze kunstinspireerde haar weer om zelf tegaan tekenen. Sinds 2000 maaktze tekeningen, schilderijen enruimtelijk werk opgebouwd uitlijnen dat zij lineairisme noemt.Ze won de Beeldend GesprokenKunstprijs 2005 en exposeert regelmatig in Nederland en België.

Rob de Vries van de Jellinek kliniek vond ons boek grensverleggend. Lees hieronder:



‘Alleen, berichten uit de isoleercel’
Drs. Rob de Vries, (psychiater in Jellinek Mentrum)
Tijdschrift Geestelijke Verzorging 08-06-2008

Soms wordt een grensverleggend boek geschreven. Dit is zo’n boek. Waarom? Omdat het drie thema’s integreert, die in de hedendaagse psychiatrie van groot belang zijn, maar vaak ondergesneeuwd dreigen te raken in het objectiverende paradigma van de evidence-based interventies: het eerste persoonsperspectief, het narratieve gezichtspunt, dwang en drang. Het eerste persoonsperspectief benadrukt het belang van begrip voor de binnenkant van de psychotische ervaring. Het narratieve gezichtspunt stelt het eigen verhaal centraal. Dwang en drang blokkeren de existentieel centrale ervaring van handelingsvrijheid.

En om dat laatste punt draait het boek concreet. De schrijvers, Wouter Kusters, Sam Gerrits en beeldend kunstenaar Jannemiek Tukker, schrijven en tekenen wat er gebeurt als je psychotische mensen opsluit in een isoleercel. Daarbij sparen ze de lezer niet: indringend en niets ontziend onthullen ze hun psychotische en alledaagse ervaringen. Hun ervaringen in de isoleercel worden vormgegeven in verhalende hoofdstukken, die er niet om liegen, die de rauwe werkelijkheid van het letterlijk ‘ingesloten’ en ‘buitengesloten’ raken weerspiegelen. Overdonderd word je als lezer, als zij je meesleuren in hun huiveringwekkende wereld van onmacht en isolatie.

Wat mij opvalt in hun verhalen is het beklemmende en tegelijkertijd verleidelijke van de waanzin. Er zit iets fascinerends in, iets waar je naar kunt verlangen; ze doorbreekt de grenzen van de natuurlijke vanzelfsprekendheid, waarin de meeste mensen hun leven leiden. Maar daarnaast onthullen zij ook de angst voor ondoorgrondelijke doorbraken naar grondeloze en onvoorspelbare dimensies, die velen slechts in dromen beleven. De waanstemming, een diepgaande transformatie van de werkelijkheidservaring, is een primaire beleving bij psychotische mensen. Deze stemming wordt vaak veronachtzaamd in de dagelijkse diagnostische en therapeutische omgangstaal, omdat hij iets onuitsprekelijks heeft, niet in dagelijkse woorden is te vangen. Maar dat lukt deze kunstenaars nu juist wel! Het vreemde, huiveringwekkende en fascinerende van deze grondstemming wordt in woorden en beelden gevangen.

Wreed en gruwelijk is tenslotte de stigmatisering en isolatie waarin zij terechtkomen: hun ontregelende gedrag en onbegrip van omstanders leidt tot onherroepelijke destructieve communicatiespiralen, die het meest schrijnend worden weergegeven in de scènes tussen de vier muren van de isoleercel. Consequent en onnavolgbaar wordt het eerste persoonsperspectief gehanteerd. Zonder omwegen wordt getoond, hoe het is om psychotisch te zijn en om uitgestoten te raken. Maar ook hoe het is om als zorgverlener een patiënt te isoleren, d.w.z. om in te grijpen wanneer iemand gevaarlijk gedrag vertoont (één van de schrijvers heeft de isolatie van beide kanten beleefd, als patiënt en als zorgverlener). Als in een Griekse tragedie wordt weergegeven hoe de strijd om begrip voor de psychotische belevingswereld wordt gestreden en hoe dat gevecht wordt verloren, als begrip niet mogelijk blijkt en gevaar wordt gevreesd. De tekeningen (verfijnde lijnen, die in hun herhaling de fascinerende en beklemmende kanten van psychotische en opsluitings-ervaringen verbeelden) en de geschreven verhalen vullen elkaar naadloos aan. Ze gaan over dezelfde thema’s (binnen en buiten, vertrouwde en vreemde gewaarwordingen, aardse en buitenaardse invloeden, ervaringen van synthese en verbrokkeling; en de banale symbolen van isolatie: versterkte muren, deuren en ramen, kartonnen po’s, bekers, isoleerkledij en matrassen).

Ik heb het boek in één adem uitgelezen, ondanks de niets verbloemende intensiteit van de tekst en de tekeningen. Toen ik het uit had, wist ik dat mijn beeld van de isolerende interventie binnen het dwang- en drang -beleid voorgoed was veranderd door deze mensen, die met hun pennen en potloden hun kwetsbare binnenwerelden buiten, maar vooral binnen de isoleercel aan mij hadden geopenbaard. Ik wens het boek toe aan heel veel lezers: zet je schrap, maar vooral…laat je scherp maken met nieuwe kennis uit het eerste persoonsperspectief, zodat je het debat over dwang en drang meer verrijkt en genuanceerder kunt volgen of voeren.

Tijdschrift Geestelijke verzorging, jaargang 11, nummer 48, juni 2008

Mark Roos vergeleek ons in het AD met One Flew Over The Cuckoo’s nest:


In Totaal Isolement
Mark Roos, Algemeen Dagblad 12-05-2007


Wie kijkt daar? Hallucinogene illustratie uit de isoleercel van Jannemiek Tukker

In ‘Alleen’ doen een filosoof, een geochemicus en een kunstenaar verslag van hun ervaringen in de isoleercel van een psychiatrische instelling.

Altijd gedacht dat gekken te weinig hun verstand gebruiken, niet kunnen nadenken? Alleen: berichten uit de isoleercel rekent definitief af met dat vooroordeel. Waanzin komt vaak voort uit een teveel aan denken, een teveel aan redeneren, een weliswaar ongeordende maar hevige stroom van gedachten en associaties. Alleen is een even aangrijpende als fascinerende schets uit een wereld die je slechts kent uit speelfilms en van ‘horen zeggen’. ‘Onze missie is geslaagd wanneer de gevoeligheid voor waanzin per hoofd van de bevolking toeneemt’, luidt het aan het begin van het boek.

Het is een ambitieus streven van getuigendeskundigen filosoof Wouter Kusters, geochemicus Sam Gerrits en beeldend kunstenaar Jannemiek Tukker. En het moet gezegd: na enige onwennigheid word je zonder het zelf in de gaten te hebben meegezogen in de eigenaardige geestesgesteldheden en gedachtengangen in het boek.

In een stream of conciousness-achtige proza dat doet denken aan Ken Kesey’s One Flew Over the Cuckoo’s nest doet Sam Gerrits verslag van de weg naar de isoleercel en de visioenen, waanzin en hallucinaties binnen in die kale cel met dat schoolbord. Bij gebrek aan visuele prikkelingen in die onmetelijke leegte van de cel gaat de verbeelding op de loop.

De man die denkt dat het compleet normaal is bier te drinken in een supermarkt en op de vloer een soep te maken van frisdrank en chips; de man die gaat zwemmen in het kanaal; de man die boosschappen ziet in de grijze ruis op het televisiescherm; de man die trommelend op een prullenbak de Tyrannosaurus Rex in hem tot leven probeert te wekken: je kunt alleen maar sympathie voor ze hebben.

Sam Gerrits zet de tegenstelling normaal versus gek op de helling in een indringende brief aan zijn vriendin: ‘Wat is normaal? Wat jij normaal noemt: rust, reinheid en regelmaat, gesundenes Volksempfinden, je weet wel, bla bla, dat wat iedereen aanvoelt zonder erover na te denken? Nou, dat neem ik sinds enige tijd in pilvorm. Jouw basisgevoel, mijn doordrukstrip.’

Het is een van de vele passages in het boek die de strijd aangaan met de gebruikelijke huis-, tuin- en keukenlogica. Prachtig is ook de passage waarbij Wouter Kusters opmerkt dat ramen en deuren van de isoleercel niet, zoals gebruikelijk, naar binnen maar naar buiten openslaan, die de vraag doet oprijzen: ben ik nu binnen of buiten? Je moet ervoor openstaan, maar dan is dit ook een fascinerend boek met indringende verhalen en tekeningen vanuit een parallelle wereld met een tegendraadse logica die alle bestaande systemen en gebruiken omkeert. MARK ROOS

Gemma Blok in het NRC zag ons als exponenten van de neo-antipsychiatrie:

Alleen in deeltijd gek. Gemma blok, NRC Handelsblad 19-10-2007

Sam Gerrits en Wouter Kusters: Alleen. Berichten uit de isoleercel. Lemniscaat, 228 blz. e. 19.95

Daniel B. Smith: Muses, madmen, and prophets. Penguin, 254 blz. e. 25.99

Dertig jaar geleden, op het hoogtepunt van de antipsychiatrie, heetten psychiaters de ‘beulsknechten van de bourgeoisie’. Het stof van die enerverende jaren leek voorgoed neergeslagen, maar de laatste jaren herleeft de kritiek op de psychiatrie. In Alleen – Berichten uit de isoleercel noemen Sam Gerrits en Wouter Kusters de isoleercel een ‘substituut voor werkelijke zorg’. In Nederland wordt meer geïsoleerd dan in veel andere landen, maar Alleen is geen pleidooi om alle isoleercellen af te breken. De auteurs willen vooral tegenwicht bieden aan de ‘geestdodende taal’ van de ‘biopsychiatrie’, en daar slagen ze goed in.

Gerrits schrijft helder en geestig over zijn teloorgang van levenslustig student tot psychiatrisch patiënt. Waant hij zich tijdens zijn psychose nog een Tyrannosaurus Rex, tijdens zijn opname slaat de kater snel toe. Op een zonnige dag schuifelt hij, met een begeleider en kwijlend van de pillen, rond door de stad. De meisjes willen niets van hem weten. ‘Mijn aandeel is gekelderd’, sombert Gerrits. ‘Van potentiële minnaar tot ziek, afstotelijk dier.’

Ook de Amerikaanse journalist Daniel B. Smith trekt ten strijde tegen het ‘medisch model’ in de psychiatrie. In Muses, madmen, and prophets betoogt hij dat het horen van stemmen een universeel fenomeen is. Helaas reduceerden psychiaters het horen van stemmen rond 1850 tot ‘auditieve hallucinaties’. Daarmee werden stemmenhoorders bang om over hun ervaringen te praten.

Smith ontleent zijn verhaal voor een belangrijk deel aan een Nederlandse psychiater: de Maastrichtse emeritus hoogleraar Marius Romme, die een vergelijkbaar betoog voerde in het boek Stemmen horen accepteren (1990). Romme pleitte ervoor om patiënten te leren praten over hun ervaringen en stimuleerde ze om met hun stemmen in dialoog te treden. Zo konden ze de controle over hun bewustzijn herwinnen.

Smith sympathiseert hiermee. Zijn vader hoorde ook stemmen, maar wilde daar nooit over praten. Hij was bang gek te worden verklaard en daarmee een maatschappelijk doodvonnis te krijgen.

Weerzin tegen die sociale uitstoting van psychiatrische patiënten lijkt de motor achter de ‘neo-antipsychiatrie’ van Smith, Kusters en Gerrits. Smith noemt het wat plechtig onze plicht als medemens om beter naar stemmenhoorders te luisteren. Ook Gerrits wil graag serieus genomen worden. ‘Ik ben dan wel misschien parttime gek’, schrijft hij, ‘maar in de tijd daartussen ben ik een weldenkend mens als ieder ander. Behandel me alsjeblieft nier alsof ik permanent niet meer kan nadenken.’ Dat blijft een belangrijk geluid. GEMMA BLOK

Ook het Maanblad Geestelijke Volksgezondheid was vol lof:

‘Alleen, berichten uit de isoleercel’
Freek M. Boon, MGv 05-01-2008


Dit is een artistiek-journalistiek product van drie mensen die in taal en in beeld uitdrukking geven aan ervaringen, korter of langer, in een isoleercel. Zo bevat het drie series tekeningen (elk met een eigen stijl en sfeer) van Jannemiek Tukker, kunstenares. Geochemicus en pedagogisch medewerker jeugdpsychiatrie Sam Gerrits schreef twee bijdragen, de inleiding en twee andere teksten zijn van filosoof en taalwetenschapper Wouter Kusters. Het boek is vierkant van vorm en mooi ingebonden. Het voelt robuust en oogt verzorgd. Op het zwarte omslag staat in donkergeel ‘Alleen’ en een gestileerd tralieraam: de psychiatrische eenpersoonscel.

Nadat ik het boek vluchtig doorgebladerd heb, lees ik als eerste de bijdrage van Sam Gerrits, ‘Cellen en ceremonies’. Terwijl de andere teksten geschreven zijn vanuit het perspectief van de patiënt, schrijft Gerrits hier vanuit het zorgverlenerperspectief. Hij kent de isoleercel weliswaar van binnenuit, maar werkt ook in de psychiatrie, volgens de personalia ‘vooral als pedagogisch medewerker.’ (p. 228) In deze bijdrage ervaar je als lezer allereerst dat verpleegkundigen en patiënten elkaar soms stevig te lijf gaan: ‘Mirjam wringt haar arm los, haalt uit en raakt Kattelijne vol op haar gezicht. Ik druk op mijn pieper, maar het is al te laat. In Mirjams ring zat een scherpe steen. Op Kattelijnes wang verschijnt een lange schram, waar even later kleine druppeltjes bloed op staan. Het maakt Kattelijne scherp. Binnen een paar seconden heeft ze het meisje weer onder controle.’ (p. 135) Gerrits beschrijft vervolgens hoe hoog de spanning oploopt en hoe deze jonge patiënte tekeer gaat: ‘Ik maak jullie kapot. Helemaal kapot, hoor je?’ (p. 136) In deze beschrijving laat hij ook op subtiele wijze zien hoe belangrijk het is dat de hulpverlener blijk geeft van sensitiviteit.

Na een bespiegelend intermezzo over agressiebeperkende methodiek voor verpleegkundigen (de Controle- en Fysieke Beheersing) lezen we hoe het verder ging met deze separatie. Pas dan blijkt dat ze slechts vijftien minuten duurde. Dat is ontnuchterend, maar het richt heel mooi de aandacht op de volgende scène: Sam en zijn collega Kattelijne openen de deur. Kattelijne stapt naar binnen en zegt: ‘Ach meisje toch.’ Ze steekt haar hand uit en helpt Mirjam overeind. Mirjam vertelt Sam even later dat ze rustig wordt van afzondering en hij denkt even terug aan de tijd waarin hij zwierf en geregeld werd afgevoerd naar de ‘bedrieglijke’ kalmte van een isoleercel.

Het kamp van de vijand

Een isoleercel is ontworpen en gebouwd door mensen, zo realiseert Sam Gerrits zich in een vraaggesprek met architect Ad Tjerk van Lit. Gerrits zat ooit vast in een separeerruimte, ontworpen door deze architect. Hij noteert zijn gevoel wanneer hij bij hem thuis op de bank zit: ‘Ik bevind mij in het kamp van de vijand, maar het voelt anders.’ (p. 144) Van Lit vertelt onder meer over kenmerkende details van separeerruimtes, zoals de toiletvoorziening, de camera, het vrij hoge plafond (zodat de patiënt er niet bij kan) en de klok, geplaatst in het raam. Dat laatste is opgebouwd uit plexiglas platen met een geluidisolerende tussenruimte van ongeveer een decimeter. Het dient de rust van de gesepareerde patiënt en van degenen die in de omgeving van de cel verblijven of werken.
Gerrits vertelt dat het sacraal hoge plafond, de camera en de klok in de vitrine surrealistisch op hem overkwamen: ‘De ruimte is een kapel geworden, […] met als iconen, een klok en een camera. […] Alsof de crux van een psychose het tijdruimteweefsel zelf is.’ Van Lit vertelt dat hij tijdens het ontwerpen van de separeerruimte enig contact had met patiënten, maar dat dit niet constructief genoeg verliep. Achteraf bezien was het misschien beter geweest om te overleggen met ex-patiënten.

Arm vol bloemen

Gerrits’ andere verhaal, ‘Voorbij de laatste deur,’ is gebaseerd op eigen ervaring. Verrassend helder en concreet doet hij verslag van een reeks vreemde gebeurtenissen, denkbeelden (die volstrekt logisch lijken) en ontmoetingen. Het verhaal is niet chronologisch geordend en het begint ermee dat zijn moeder hem op de opnameafdeling bezoekt. ‘Ze zit tegenover me, op de bank. Ik zit schrijlings op een stoel […] en kijk haar aan. Ik wil wel langer kijken maar moet eerst even een rondje lopen. Sinds ik hier opgesloten zit, moet ik de hele tijd rondjes lopen. Ik mompel: ‘Ben zo terug mam’ en loop weg, de gang in. Als ik terugkom zit ze daar nog steeds, met haar armen vol bloemen.’ (p. 19) Als lezer voel je de vervreemding, maar wat de verteller beleeft, wordt pas navoelbaar als hij ons vervolgens deelgenoot maakt van de voorgeschiedenis. Superhelder beschrijft hij zijn waanbelevingen en de daaruit voortkomende logisch-vreemde handelingen en gedachten. Op een dag, precies drie maanden nadat zijn geliefde het had uitgemaakt, begroet de televisie hem met gesis; een scherm vol ruis. Eerst ziet hij alleen sneeuw maar vervolgens ontdekt hij daarin patronen en woorden. Met behulp van de afstandsbediening beantwoordt hij deze boodschappen. Hoe ‘vreemd’ zijn handelingen en ervaringen feitelijk ook zijn, hij toont de lezer hoe ‘gewoon’ het op dat moment voor hem is. Zodat de lezer zich tijdens het lezen afvraagt: kan dat ook mij overkomen? Hij probeert dan orde te scheppen in zijn waanwaarnemingen. De wisselende kleurigste vlakken op de televisie gaat hij aanraken. Eerst de gele en rode, later vooral de oranje. Die kleur ‘…lekte bijna uit de beeldbuis.’ In de spiegel ziet hij een vreemd golvend beeld. Hij is ervan overtuigd dat hij een methode heeft ontdekt om hogere dimensies te bereiken en ervaart alles alsof hij ‘…wakker (is) in een droom.’

Gerrits (evenals Wouter Kusters elders in dit boek) weet deze wonderlijke ervaringen op straat, in een supermarkt en ten slotte in de isoleercel, meeslepend en duidelijk aan de lezer over te brengen. Dat is een formidabele prestatie, want het besef van ruimte, tijd en de natuurwetten gedurende deze wanen verschilt sterk van de alledaagse werkelijkheidservaring van de ‘gewone’ lezer. Zo krijgt de branddetector aan het plafond van zijn cel voor Gerrits een geheel eigen betekenis: ‘een uitgroeisel’ van de ruimte erboven en dáár doorheen moet hij naar boven toe. ‘Door me te concentreren, door te schuiven en te meten met mijn geest.’ (p. 27)
De grote kwaliteit van de teksten van beide schrijvers is dat ze waanervaringen invoelbaar maken voor ‘buitenstaanders’. Ook de tekeningen brengen dat over. De kwaliteit van deze uitgave is te danken aan de stilistische en verbeeldende kwaliteiten van alle drie de makers. Om ‘gekte’ zo toegankelijk te maken, moet je bijzonder veel in je mars hebben.

Freek M. Boon, Humanistisch geestelijk verzorger, GGZ Delfland, Delft, in het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, jaargang 63, nummer 1, van januari 2008

Zelfs huis aan huisblad ‘Ons Utrecht’ kwam ons even aan de tand voelen:


Utrechtse schrijvers laten andere kant psychoses zien
Renske Nagtegaal,
Ons Utrecht 04-04-2007

Het is geen verhaal over lijden’, vertelt Sam Gerrits (36) over zijn semi-autobiografische boek ‘Alleen: berichten uit de isoleercel’. ‘De verhalen in het boek laten de andere kant van psychoses zien. Niet de theorieën van psychiaters maar eigen ervaringen. Tijdens een psychose ervaar je heel waardevolle dingen, je leert hoe relatief de werkelijkheid is en wordt je veel bewuster van hoe je normaal tegen dingen aankijkt’, vult Wouter Kusters (40), eveneens schrijver van het boek, hem aan.

Kusters is filosoof en taalwetenschapper. Eerder schreef hij ‘Pure Waanzin’. Een boek over psychoses dat onder meer werd bekroond als beste filosofieboek van 2005. Geochemicus en journalist Sam Gerrits (36) debuteert in ‘Alleen: berichten uit de isoleercel’. De aandacht die het boek oplevert is voor hem even wennen: ‘Je vertelt nu ineens voor radio en televisie dat je gek bent geweest.’ De twee leerden elkaar kennen door Kusters vorige boek. Gerrits schreef Kusters hier een mail over en een afspraak in de kroeg volgde. De Utrechters bleken naast dezelfde ervaring, een psychose, ook dezelfde gedachten hierover te hebben en het idee voor een nieuw boek ontstond. Graag wilden ze daarbij naast tekst ook gebruik maken van beeldende kunst. Vandaar dat de verhalen worden afgewisseld met tekeningen van Jannemiek Tukker.

Gerrits wil met zijn verhaal duidelijk maken dat een psychose een ziekte is, maar dat de omgeving vaak niet zo reageert. ‘Normaal zat ik zelf op het terras op het Ledig Erf. Nu was ik een van die gekken die daar altijd rondlopen. Een meisje dat daar zat en dat ik via via kende, kwam niet naar me toe. Als ik in een rolstoel had gezeten, had ze me waarschijnlijk wel aangesproken om te vragen wat er gebeurd was. Nu was ik afstotelijk en beangstigend voor de buitenwereld.’

Kusters denkt dat de verhalen van binnenuit duidelijk maken dat mensen met psychoses niet zomaar iets doen. Hij had zelf tijdens zijn psychose het idee dat de strijd tussen de Duitsers en Russen zich om hem heen afspeelde. Hij dacht dit wereldprobleem op te lossen. Toen hij vervolgens in café België de jongen naast hem voor iemand van de tegenpartij aanzag, gooide hij hem een glas bier in het gezicht. ‘Voor omstanders was ik een gek die zomaar een glas bier in zijn gezicht gooide, maar voor mij had het een reden. Ik hoop dat mensen die het boek lezen een stukje van de extase, verwondering en verrukking van een psychose meekrijgen. Een stukje dan, niet dat ze gelijk ook opgenomen en platgespoten moeten worden hè?!’

* * *


Konrad Lorenz over zijn Cichliden-aquarium

June 27, 2011

Een aanvankelijk schuw, onderworpen wijfje verliest met haar angst voor het mannetje iedere remming om zich agressief te gedragen. Plotseling is het met haar voormalige schuchterheid gedaan. Ze staat brutaal en groot, in haar imponerende prachttooi met gespreide vinnen, midden in het territorium van het  mannetje. Bij deze soort cichliden doet haar tooi nauwelijks onder voor die van het mannetje. Zoals te verwachten was, wordt het mannetje agressief. In de situatie die het imponerende wijfje schept ontbreekt het hem niet aan agressie opwekkende prikkels. Hij schiet op zijn wijfje toe en neemt tegelijk de houding van het zijdelings imponeren aan. Enkele tienden van seconden lijkt het erop alsof hij haar gaat rammen. En dan gebeurt dat, wat voor mij de aanleiding was om dit boek te schrijven: het mannetje laat het hooguit enkele fracties van een seconde bij dit dreigement. Hij kan niet meer stoppen, hij is te opgewonden. Hij moet wel tot de aanval overgaan. Maar niet op zijn eigen vrouwtje! Hij schiet dus rakelings langs haar heen en treft een andere soortgenoot. Onder natuurlijke omstandigheden bijna zonder uitzonderingen de naburige territoriumbezitter.

UFO in Kushiro – Haruki Murakami

March 21, 2011

(Murakami over aardbevingen en Japanners. Mijn vertaling)

Vijf dagen achtereen zat ze voor de televisie, starend naar verpulverde banken en ziekenhuizen, hele winkelstraten in vlammen, in tweeën gebroken spoorlijnen en autowegen. En al die tijd zei geen woord. Diep weggezonken in de kussens van de bank, haar mond stijf dicht geklemd. Ze wilde niet antwoorden als Komura haar aansprak. Ze knikte of schudde haar hoofd zelfs niet. Komura wist niet eens zeker of het geluid van zijn stem wel tot haar door drong.

Komura’s vrouw kwam uit het noorden in de buurt van Tamagata en ze had, voor zover hij wist, geen vrienden of familieleden die mogelijk in de catastrofe gewond waren geraakt. Toch zat ze van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat verankerd voor de televisie. Hij zag haar in al die dagen niets eten, niets drinken en niet naar het toilet gaan. En afgezien van een incidentele klik op de afstandsbediening om van kanaal te veranderen, vertrok ze geen spier.

Komura maakte zijn eigen toast met koffie en ging naar zijn werk. Als hij thuis kwam ‘s avonds, maakte hij een snack voor zichzelf met wat hij in de koelkast vond en at die alleen op. Hij hoorde de televisie als hij in slaap viel en wist dat ze nog steeds naar het late nieuws zat te staren. Een stenen muur van stilte omgaf haar. Komura gaf het op te proberen die muur te doorbreken.

Op de zesde dag, een zondag, toen hij thuis kwam van zijn werk, was zijn vrouw verdwenen.

Komura was verkoper bij een van de oudste in hi-fi-apparatuur gespecialiseerde winkels in het Akihabara district van Tokio: “Elektronicastad.” Hij ging over de top-of-the-line apparatuur en kreeg een flinke bonus als hij iets verkocht. De meeste van zijn cliënten waren artsen, rijke zelfstandige ondernemers en rijke provincialen. Hij deed dit werk al acht jaar en had er vanaf het begin een fatsoenlijk inkomen aan overgehouden. De economie was gezond, de prijzen van onroerend goed bleven stijgen en Japan bulkte van het geld. De portefeuilles van iedereen zaten vol met tienduizend-yenbiljetten en iedereen stond te springen om ze uit te geven. De allerduurste items waren het eerst uitverkocht.

Komura was lang, slank en stijlvol gekleed. Hij was goed met mensen. Voor hij trouwde had hij heel wat vrouwen gekend. Maar na zijn huwelijk op zijn zesentwintigste ontdekte hij dat zijn verlangen naar seksuele avontuurtjes gaandeweg -en op mysterieuze wijze- verdween. In vijf jaar huwelijk had hij met geen enkele andere vrouw dan zijn eigen vrouw het bed gedeeld. Niet dat er geen kansen waren geweest. Maar hij was zijn belangstelling in korte affaires en one-night stands kwijt. Hij kwam liever vroeg thuis, at een ontspannen maaltijd met zijn vrouw, praatte een tijdje met haar op de bank, ging op tijd met haar naar bed en vrijde. Meer hoefde hij niet, zijn leven was compleet.

Komura’s vrienden en collega’s waren verbaasd over zijn huwelijk. Vergeleken met zijn strakke, klassiek knappe trekken, kon zijn vrouw er niet meer gewoontjes uit zien. Ze was kort met dikke armen en had een doffe, welhaast flegmatieke uitstraling. En dat was niet alleen fysiek: er was weinig of niets aantrekkelijks aan haar persoonlijkheid. Ze sprak zelden en haar gezicht droeg meestal een norse uitdrukking.

En toch voelde Komura zijn interne spanningen van zich af glijden zodra hij met zijn vrouw samen onder één dak was. Hij begreep niet helemaal waarom, maar thuis met haar was de enige plek waar hij echt kon ontspannen. Hij sliep goed naast haar, ongestoord door de vreemde dromen die hem in het verleden hadden geplaagd. Zijn erecties waren hard, zijn seksleven was warm. Hij hoefde zich niet langer zorgen te maken over de dood, geslachtsziekten of de uitgestrektheid van het heelal.
Zijn vrouw had, van haar kant, een hekel aan de drukte van Tokio en verlangde terug naar Yamagata. Ze miste haar ouders en haar twee oudere zussen en ze bezocht ze vaak. Haar ouders hadden een succesvolle herberg, die hen in een comfortabele financiële positie hield. Haar vader was gek op zijn jongste dochter en betaalde met liefde haar retourvluchten. Komura was al wel vaker thuisgekomen van zijn werk in een leeg huis, met een briefje op de keukentafel dat hem vertelde dat ze een tijdje bij haar ouders op bezoek was. Hij had daar nooit bezwaar tegen. Hij wachtte gewoon tot ze weer terug kwam. En ze kwam altijd, na een week of na tien dagen en in een goed humeur.

Maar de brief die zijn vrouw voor hem achterliet toen ze vijf dagen na de aardbeving verdween was anders: ik kom nooit meer terug, schreef ze, om daarna uit te leggen, eenvoudig maar duidelijk, waarom ze niet meer met hem samen wilde leven.
Het probleem is dat ik nooit iets van je krijg, schreef ze. Of, beter gezegd, je hebt niets van binnen dat je mij kunt geven. Je bent goed en knap en vriendelijk, maar verder is leven met jou is als leven met een stuk lucht. Ach, het is niet helemaal jouw schuld, denk ik. Er zijn veel vrouwen die verliefd op je zullen worden. Bel me alsjeblieft niet. Ontdoe je van wat ik achterlaat.
Maar ze had ze bedroevend weinig achter gelaten. Haar kleren, haar schoenen, haar paraplu, haar koffiemok, haar föhn: ze waren allemaal verdwenen. Ze had alles waarschijnlijk in dozen verpakt en laten verhuizen nadat hij naar het werk was vertrokken die ochtend. Het enige wat in het huis achtergebleven was en wat je “haar spullen” kon noemen waren de fiets die ze gebruikte om te winkelen en een paar boeken. De Beatles en Bill Evans cd’s die Komura voor hij haar kende had verzameld waren ook verdwenen.

De volgende dag probeerde hij de ouders van zijn vrouw in Yamagata te bellen. Zijn schoonmoeder beantwoordde de telefoon en vertelde hem dat zijn vrouw niet met hem wilde praten. Ze klonk enigszins verontschuldigend. Ze zei dat ze hem de benodigde formulieren binnenkort zouden sturen en dat hij ze moest tekenen en direct terug moest sturen.
Komura antwoordde dat hij ze misschien niet ‘direct’ terug zou kunnen sturen. Dit was immers een belangrijke kwestie en hij wilde tijd om erover na te denken.

“Je kunt erover nadenken wat je wilt, maar ik weet dat het niets zal veranderen,” had zijn schoonmoeder gezegd.
Ze had waarschijnlijk gelijk, zei Komura tegen zichzelf. Het maakte niet uit hoeveel hij nadacht of hoe lang hij wachtte, het zou nooit meer hetzelfde zijn. Daar was hij zeker van.

Kort nadat hij de papieren terug had gestuurd had met zijn handtekening, vroeg Komura een week betaald verlof. Zijn baas wist ongeveer wat er gebeurd was, en in februari werd er toch niet veel verkocht. Hij liet Komura zonder gedoe gaan. Hij bekeek hem alsof hij iets willen gaan zeggen, maar zei uiteindelijk niets.

Sasaki, een college van Komura, kwam naar hem toe tijdens de lunch en zei, “Ik hoor dat je een tijdje vrij neemt. Ben je van plan iets te gaan doen?”
“Ik weet het niet,” zei Komura. “Wat zou ik moeten doen dan?”
Sasaki was vrijgezel, hij was drie jaar jonger dan Komura. Hij had een delicate bouw, kort haar en hij droeg een ronde, goud-omrande bril. Veel mensen vonden dat hij te veel praatte en nogal arrogant was, maar hij kon redelijk goed overweg met de vriendelijke Komura.
“Ach, wat maakt het ook allemaal uit. Als je toch een tijdje vrij neemt, waarom maak je er dan niet een mooie reis van?”
“Geen slecht idee,” zei Komura.
Sasaki veegde zijn bril met zijn zakdoek schoon en tuurde naar Komura alsof hij naar een aanwijzing zocht.
“Ben je ooit naar Hokkaido geweest?” vroeg hij.
“Nooit.”
“Zou je er heen willen?”
“Waarom vraag je dat?”
Sasaki kneep zijn ogen samen en schraapte zijn keel. “Om je de waarheid vertellen, ik heb een klein pakketje dat ik graag naar Kushiro op Hokkaido wil sturen. Ik hoop eigenlijk dat je het voor mij wilt meenemen. Je zou me er een groot plezier mee doen, en ik betaal dan graag voor je retour-ticket. Je hotelkosten in Kushiro wil ik ook vergoeden. ”

“Een pakketje? Hoe groot?”
“Ongeveer zo,” zei Sasaki, terwijl hij met zijn handen een kubus van tien centimeter in de lucht tekende. “Niks zwaars.”
“Is het iets van werk?”
Sasaki schudde zijn head. “Helemaal niet,” zei hij. “Strikt persoonlijk. Maar ik wil gewoon niet dat het ergens tegenaan komt. Daarom kan ik het niet op de post doen. En ik wil graag dat je het persoonlijk aflevert, als dat mogelijk is. Ik zou het eigenlijk zelf moeten doen, maar ik heb geen tijd om naar Hokkaido te vliegen. ”
“Is het iets belangrijks?”

Zijn gesloten lippen krulden lichtjes en Sasaki knikte. “Maar het is niets breekbaars en het bevat geen gevaarlijke stoffen. Het is niets om je zorgen over te maken. Ze gaan je niet aanhouden bij de X-ray’s op de luchthaven. Ik beloof je dat je niet in de problemen komt. Het weegt bijna niets. Alles wat ik vraag is dat je het meeneemt zoals je iets anders mee zou nemen. De enige reden dat ik het niet op de post doe is dat ik geen zin heb om het op de post te doen. ”
Hokkaido in februari zou ijskoud zijn, wist Komura, maar koud of warm, het was allemaal hetzelfde wat hem betrof.

“Aan wie ik moet het pakketje geven?”

“Mijn zus. Mijn jongere zus. Die woont daar.”

Komura besloot Sasaki’s aanbod te aanvaarden. Hij had toch nog niet nagedacht over hoe hij zijn vrije week wilde besteden, en plannen maken voelde op dit moment als te veel moeite. Bovendien had hij geen enkele reden om niet naar Hokkaido te willen. Sasaki belde meteen de luchtvaartmaatschappij en reserveerde een ticket naar Kushiro. De vlucht zou twee dagen later vertrekken, in de middag.

Op het werk de volgende dag overhandigde Sasaki Komura een doos gewikkeld in Manilla papier. Het pakketje leek op een Japanse urn, alleen dan kleiner. Afgaand op het gevoel was het ding van hout. Zoals Sasaki al had gezegd, het woog bijna niets. Brede stroken transparante tape waren om het hele pakket gewikkeld. Komura hield het in zijn handen en bestudeerde het een paar seconden. Hij schudde er een beetje aan en hield het tegen zijn oor, maar hij voelde of hoorde niets bewegen binnenin.

“Mijn zus pikt je op op het vliegveld. Ze gaat een kamer voor je regelen,” zei Sasaki. “Het enige wat je hoeft te doen is buiten bij de gate gaan staan met het pakketje in je handen zodat ze het kan zien. Maak je geen zorgen, de luchthaven is niet erg groot.”

Komura vertrok van huis met de doos in zijn koffer, gewikkeld in een dik hemd. Het vliegtuig was veel drukker dan hij had verwacht. Waarom gingen al deze mensen van Tokio naar Kushiro midden in de winter? vroeg hij zich af.

De krant stond vol met aardbevingsverslagen. Hij las hem van voorpagina tot achterpagina in het vliegtuig. Het aantal doden steeg nog steeds. Veel gebieden waren zonder water of elektriciteit, talloze mensen hadden hun huis verloren. Elk artikel maakte melding van een of andere nieuwe tragedie, maar de details hadden vreemd genoeg weinig diepgang, wat Komura betrof. Alle geluiden bereikten hem als ver verwijderde, monotone echo’s. Het enige geluid waaraan hij serieuze aandacht kon geven was dat van zijn vrouw die steeds verder in de verte verdween.

Mechanisch gleden zijn ogen over de aardbevingsverslagen, stopten even als hij aan zijn vrouw dacht, en gingen weer terug naar het papier. Toen hij dat beu was sloot hij zijn ogen en dutte in. Toen hij wakker werd, dacht hij weer aan zijn vrouw. Waarom had had ze de de tv-verslagen van de aardbeving zo intens gevolgd, van de morgen tot de avond, zonder eten of slapen? Wat zou ze erin gezien hebben?

Twee jonge vrouwen in jassen van dezelfde vorm en kleur benaderden Komura op de luchthaven. Een van hen had een lichte huid, kort haar en was misschien één meter vijfenzestig. Haar neus naar haar bovenlip waren vreemd breed, op een manier die Komura deed denken aan kortharige hoefdieren. Haar metgezellin was zeker één meter vijfenzeventig en had heel mooi kunnen zijn als haar neus niet zo klein was geweest. Haar lange haar viel over haar schouders. Haar oren waren zichtbaar. Ze had twee moedervlekken op haar rechteroorlel, die werden benadrukt door de oorbellen die ze droeg. Beide vrouwen leken halverwege de twintig. Ze namen Komura mee naar een café in de luchthaven.

“Ik ben Keiko Sasaki,” zei de langste. “Mijn broer heeft me verteld hoe goed je hem hebt geholpen. Dit is mijn vriendin Shimao.”
“Leuk je te ontmoeten”, zei Komura.
“Hoi,” zei Shimao.
“Mijn broer vertelde me dat je vrouw onlangs is overleden,” zei Keiko Sasaki met een respectvolle uitdrukking op haar gezicht.
Komura wachtte even voordat hij antwoordde: “Ze is niet gestorven.”
“Ik heb eergisteren met mijn broer gesproken. Ik weet zeker dat hij heel duidelijk zei dat jij je vrouw verloren bent.”
“Dat ben ik ook. Ze is van me gescheiden. Maar voor zover ik weet is ze levend en wel.”
“Dat is vreemd. Iets zo belangrijks kan ik niet verkeerd begrepen hebben.” Ze gaf hem een gewonde blik. Komura deed een klein beetje suiker in zijn koffie en roerde er ​​zachtjes in alvorens hij een slokje nam. De vloeistof was dun en zonder smaak om van te spreken, meer symbolisch dan stoffelijk. Wat in godesnaam doe ik hier? vroeg hij zich af.

“Nou oké, ik heb het vast niet goed gehoord dan. Ik kan me niet voorstellen dat ik anders zo de fout in zou gaan,” zei Keiko Sasaki, nu blijkbaar tevreden. Ze haalde een keer diep adem en kauwde op haar onderlip. “Vergeef me. Ik was erg onbeschoft.”
“Maak je geen zorgen. Hoe het ook zij, ze is verdwenen.”

Shimao zei niets terwijl Komura en Keiko spraken, maar hield glimlachend haar ogen op Komura gericht. Ze vond hem leuk. Hij kon het zien aan haar gezicht en haar subtiele lichaamstaal. Een korte stilte viel tussen hen.

“Hoe dan ook, laat me jullie het belangrijke pakketje dat ik meegebracht heb geven,” zei Komura. Hij ritste zijn koffer open en trok de doos uit de plooien van het dikke ski-hemd waar hij het in gewikkeld had. Toen viel hem ineens in dat hij de doos in zijn handen had moeten houden bij de gate. Dat was waaraan ze hem zouden herkennen. Hoe wisten ze wie hij was?
Keiko Sasaki strekte haar handen uit over tafel, haar uitdrukkingsloze ogen gefixeerd op het pakketje. Ze voelde hoe zwaar het was en deed daarna wat Komura had gedaan: ze schudde het een paar keer en hield het tegen haar oor. Ze ​​gaf hem een snel glimlachje, als teken dat alles goed was, en liet de doos in haar oversized schoudertas glijden.

“Ik moet even bellen,” zei ze. “Vind je het erg als ik mezelf een moment excuseer?”
“Helemaal niet”, zei Komura. “Voel je vrij.”
Keiko gooide de tas over haar schouder en liep weg, in de richting van een verre telefooncel. Komura bestudeerde de manier waarop ze liep. De bovenste helft van haar lichaam bewoog niet, terwijl alles vanuit de heupen naar beneden grote, gladde, mechanische bewegingen maakte. Hij had de vreemde indruk dat hij getuige was van een bepaald moment uit het verleden, dat met een plotselinge willekeurigheid in het heden geschoven was.

“Ben je al wel eens eerder op Hokkaido geweest?” vroeg Shimao.
Komura schudde zijn hoofd.
“Ik snap het. Het is ook een flink eind overal vandaan.”
Komura knikte en keek om zich heen. “Grappig,” zei hij,” als ik hier zo zit voelt het helemaal niet alsof ik heel ver gereisd heb. ”
“Dat komt omdat je gevlogen hebt. Die vliegtuigen gaan ook veel te hard. Je geest kan je lichaam gewoon niet bijhouden.”

Naverbranding

September 9, 2010

Goed, het is niet helemaal de oplossing die ik in gedachten had. Misschien had ik beter moeten luisteren naar wat je zei over jezelf verliezen, en me niet zo door mijn gevoelens mee moeten laten slepen?

Het is half zes ‘s morgens, het schemert buiten. Vogels fluiten hun territorium af en je terreinwagen rijdt de straat in. Je parkeert de glanzend zwarte UNHCR-bak direct tegenover mijn portiek, ik zie hem tussen de vuilniszakken waarmee ik mijn flat heb verduisterd door. De getinte ramen, de witte nummerborden met discrete zwarte belettering: ik weet nog precies hoe de eigenaar keek toen we wegreden en hem met een stuk tape over zijn mond, vastgebonden aan een lantaarnpaal achterlieten.

Je stapt uit met een megafoon in je hand en leunt tegen de motorkap. Je bent maar een klein meisje maar je vormen zijn prachtig. Je hebt een duur leren jasje aan en een wit rokje met franjes, boven blote knieën en cowboylaarzen. Je kastanjebruine haar valt los om je schouders en je hebt die Gucci zonnebril op, cadeautje van mij. Dat je echt gekomen bent verbaast me niet, je bent een lief meisje. Een meisje dat de bloemen water geeft en liefst ziet dat iedereen om haar heen gelukkig is, dat graag zorgt voor de mensen en dieren om haar heen. En je gelooft in onze zaak. Daar waar ik het allang geleden heb opgegeven, ga jij verder.

Je zet het spreekgedeelte aan je mond en zoekt mijn flat af. Je blik blijft hangen bij mijn met huisvuilplastic beplakte ramen. ‘Vasily!’ Mijn naam echoot langs de muren van de flatgebouwen. Ik hoef niet te reageren, je weet dat ik er ben. Je belde me een half uur geleden uit bed.

Ik moest bij je weggaan lief, dat begrijp je wel hè? Ik trok het niet langer daar, bij jou. Mijn verwantschap met de zaak zonk steeds dieper weg in een poel van onschuldig bloed. Ik probeerde het uit te leggen aan Dzabrailov. Jij, zijn vriendin en mijn geheime minnares, zat erbij en vijlde je nagels. Toen ik hem vertelde dat ik alleen nog functioneerde op coke en slaappillen, dat ik een pauze nodig had, dat ik wilde stoppen, keek hij weg en spuwde op de grond.

Op de ijskoude binnenplaats van Dzabrailovs hoofdkwartier, in de ruïnes van onze stad, hingen vierentwintig duimen te bevriezen aan een waslijn. Ik verzamelde geen trofeeën, de kerfjes in de kolf van mijn scherpschuttersgeweer waren genoeg. Ik was goed, ik had mijn mariniersopleiding in Nederland met lof doorlopen. Jij verzamelde kettinkjes, aan de spijker boven je bed waar ook de Moeder Gods met Kind aan hing. Twaalf gouden schakelkettinkjes hingen aan het vergulde altaarstuk. Sommige met een kruisje er aan en weer andere met iemands naam in Cyrillische letters, in goud gespeld.

Het moment waarop ik voor het eerst op de gedachte kwam te vertrekken weet ik nog precies. Dzabrailov was op pad en mijn kisten stonden naast je met bont gevoerde laarzen, bij jouw veldbed. Onder het bed lagen wel twintig milkshakebekers van de McDonald’s franchise op de hoek. Je hond lag naast het bed en kauwde er op. Je hield van seks met milkshake.

De Moeder Gods was een stevige Slavische vrouw, met een serene blik in haar ogen en een jurk van bladgoud. Haar goddelijke Kind lag als een vod in haar schoot, bloedend uit talloze sneden in zijn lichaam en met junkenarmen die slap naar beneden hingen. ‘Milaya, do you love me?’ fluisterde ik. Je opende je ogen en keek me aan. ‘I would love you more if you looked like him.’ Je wees vanonder mijn bezwete lichaam met je kin naar de langharige Christus. Ik moet erg sip gekeken hebben, want je aaide me over mijn kortgeschoren koppie en fluisterde: ‘But tonight you are my hero. Go on my hero, go on and make my night.’

Toen ik zei dat ik weg ging, spuwde Dzabrailov op de grond en zei met zijn zware Grozny-tongval: ‘Je valt me tegen, Vasily. Wie zijn geloftes aflegt als vrijheidsstrijder weet dat er geen weg terug is. Deze stad zal je vinden, wij zullen je vinden.’ Ik haalde mijn schouders op. Jij werkte kalm aan je nagels. Twee dagen later zat ik in een dure Mercedes op weg naar Nederland.

Ik dook onder en probeerde mijn oude leven weer op te pakken, maar Dzabrailov heeft gelijk gekregen. Ik heb nog geen maand een baan kunnen houden. Mijn flat ligt vol met vuilnis en lege flessen, ik slaap niet en eet te weinig. Mijn nachtmerries zijn mijn hoofd uit gekropen en belagen me bij daglicht. Ik ben laatst schreeuwend een supermarkt uitgerend, omdat ik een rij worstjes aan een touwtje aanzag voor Dzabrailovs duimen. Twee weken geleden heb ik mijn beste vriend, mijn laatste brug met de werkelijkheid, het mes op de keel gezet en voorgoed van me vervreemd.

Gisteren had ik een vlaag van inzicht. Ik werd kristalhelder wakker en realiseerde me, voor het eerst denk ik, dat dit het einde van het traject is. Dat er geen weg terug is. Daarom heb ik je gemaild, op het geheime e-mailadres dat we gebruikten om liefdesbrieven mee te versturen. ‘Milaya, ik kan niet meer. Ik wil niet meer. Kom je me helpen? Tweede flat in de straat, eerste verdieping. Met de vuilniszakken voor de ramen.’ En jij, schat die je bent, hebt een dag en een nacht doorgereden om hier te zijn.

‘Vasily!’ Het blikken geluid van de megafoon weerkaatst door de de straat. Je legt het apparaat weg, opent de kofferbak en pakt rustig, als een volleerde verpleegster, het eerste instrument: Kalashnikov AK-47. Ach bent zo lief, je weet precies wat ik nodig heb.

Je legt aan, richt op mijn afgeplakte ramen en ik duik weg. Vensterglas en vuilniszakken verdwijnen in een regen van kogels. De scherven regenen rinkelend neer op de lege flessen en ploffen in de vervilte vloerbedekking. Frisse lucht stroomt naar binnen, voor het eerst sinds maanden. Ik merk dat ik geniet van het geluid van inslaande kogels in de muur. Jee, dit heb ik gemist zeg. Dit ken ik, hier ben ik goed in. Ik kruip door de glasscherven naar de bank, trek hem van de muur en haal mijn scherpschuttersgeweer tevoorschijn. In één beweging veeg ik de beschimmelde borden van de eettafel en ga er op liggen. Ik weet dat je me in het halfdonker van mijn appartement niet kunt zien.

Maar ik zie jou wel. Warme tranen lopen over mijn wangen. Ik veeg ze weg en tuur door mijn telescoopvizier, voorbij de glasscherven in de sponning. Je leunt kalm tegen de motorkap,de AK-47 stoer met één hand rechtop in je schoot. De loop van het semi-automatische machinegeweer rookt na in het ochtendlicht. Ik leg mijn wang tegen het koele metaal van mijn precisie-instrument, richt op een plek naast je en druk af. Mijn kogels slaan met metalige tikken in de autodeur, ik weet dat het vlees van je billen een beetje meetrilt. Je glimlacht en zwaait, je gaat niet eens verzitten. Een golf van verlangen overspoelt me. Verlangen naar jou, naar wie ik was.

Ik glij van tafel af en loop naar het licht. Daar sta ik dan, je geheime vriendje, moedernaakt in een stukgeschoten raam, niet in staat om te leven, niet in staat om fatsoenlijk te sterven, bloedend uit de sneden die ik net in mezelf heb gemaakt, toen ik over het glas kroop. Met mijn magere lijf, mijn lange haren en mijn baard lijk ik vast op je ikoon: Jezus met een telescoopgeweer.

Ik leg weer aan. Je gezicht in het vizier is nabij genoeg om te strelen. Ik zie hoe je op je lip bijt, en een enkele traan die onder je zonnebril vandaan glijdt. Mijn Turkse benedenbuurvrouw begin plotseling te gillen. Ze houdt niet meer op.

Je loopt weer naar de kofferbak en buigt je over iets dat daar ligt. Ik bewonder je mooie billen. De Kalasjnikov ligt te glanzen op de motorkap. En met een glimlach, als een echte verpleegster, kom je met het tweede instrument tevoorschijn: een olijfgroene, metalen buis van ongeveer anderhalve meter lang. Aan de voorkant zit iets dat eruitziet als een grote milkshakebeker.

Ik herken het wapen meteen en krijg een kleur. Een RPG-9RV: granaatwerper, antitank. Ons favoriete speeltje. Hoeveel zich kogelvrij wanende Russen hebben we hier niet mee van de weg geblazen? Je zet de zonnebril in je haar, tilt het wapen naar je schouder en knielt naast de diplomatenauto op de stoep. Voor mij, je Jezus die zichzelf niet redden kan. Ik laat mijn geweer uit mijn handen op de grond glijden. Mijn onderbuurvrouw stopt met gillen. Je knijpt één oog dicht en tuurt door het vizier. En op dat moment, met perfect gevoel voor timing, komt er een randje zon boven de horizon uit. De stralen verlichten je kastanjebruine haar; licht speelt in het getinte glas van je zonnebril.

Straks, als mijn buren hun gehoor teruggevonden hebben, als ze buiten zinnen naar beneden gerend zijn om vol ongeloof te staren naar mijn uitbrandende appartement, straks, als ze 112 gebeld hebben en hun vrienden en familie wakker aan het schreeuwen zijn, dan ben jij allang weer onderweg naar huis, naar je geliefde vaderland, mooi meisje.

Kundige vingers maken het ontgrendelingsmechanisme los. Een shakebeker met de kleur van groene schimmel wijst naar mijn buik. Je kust de lucht tussen ons en fluistert iets. Ik knik. Ik sluit mijn ogen, spreid mijn armen en glimlach, terwijl ik op je wacht.

Entire speech of Geert Wilders on Islam in Dutch parliament in 2007, translation

October 16, 2009

Geert Wilders held this speech on 6 september 2007 in front of the Dutch Parliament, the Dutch original can be found on the website of his party.

I translated the entire speech, for your convenience. It was is part of a political debate, following the release of a Dutch Government report on Islamic activism.

This speech can be seen as the blue print for all his later speeches and interviews, here Geert Wilders makes his famous comparison between the Koran and Mein Kampf for the first time. He also calls the Prophet Muhammad a barbarian, advocates a complete ban on the Koran and making Islam at large and the building of Mosques illegal in the Netherlands. One can also see how his statements on Muslim criminals evolve, that he later developed into his call for the deportation of all Muslims.

Notice how smartly written and well thought out the whole thing is. It is evident from these words, that Geert Wilders above all things seeks media exposure, and that he understands how to get it. His recipe: raise as much controversy as possible, be the talk of the town. Towards the end of the speech, the scapegoating uncannily resembles the Nazi propaganda on jews, as propagated during the rise to power of Adolf Hitler. Geert Wilders is of course very much aware of that, and of the avalanche of indignant press it will trigger. I am quite convinced he actually uses these phrases on purpose. In his political CV you can read that before Geert Wilders started his own movement, the Party for Freedom, he worked a speech writer for the VVD-party for 8 years. That definitely shows… Every thing he says has a very clear purpose: more exposure, i.e. a bigger electorate and more power. So, here it is:

”First of all, my sincere thanks to you personally, madam chairman, for planning a debate on Islam today, on my birthday. I could not have wished for a better gift!

Madam chairman, about 1.400 years ago war was declared on us, by an ideology of hatred and violence, that arose in those days,  proclaimed by a barbarian who called himself Prophet Muhammad. I am talking about Islam.

Madam chairman, let me start with the book that is the foundation of Islam, the Koran. The obligation for all Muslims to resist non-Muslims is the core theme of the Qur’aan, the Islamic Mein Kampf, and this resistance means war, jihad. The Koran is above all a war book – it calls for the slaughter of non-Muslims (sura’s 2:191, 3:141, 4:91, 5:33), roasting them (4:56, 69:30-69:32) and starting blood baths among them (47:4). It compares Jews to apes and swine (2:65, 5:60, 7:166). People who believe that Jesus Christ is the Son of God, according to the Koran should be fought at all cost. (sura 9:30).

Madam chairman, the West has no problem with Judaism and Christianity, but it does have a problem with Islam. The Koran’s texts, which are for ever applicable to all Muslims,  can easily be read by Muslims as a license to kill, even today. And this happens. The contents of the Koran are phrased in such a way that it’s commands are addressed to the Muslims of all times, including Muslims today. This stands in sharp contrast with the texts in the Bible, that are formulated as semi-historical stories, and in which the events portrayed are placed in a distant past. It is therefore no wonder that the catastrophic terrorist attacks in New York, Madrid and London were performed by Muslims, and not by Jews or Christians. It is no accident that  Theo van Gogh was brutally slaughtered by Muslim Mohammed Bouyeri

Madam chairman, there are certainly moderate people, who call themselves Muslims and do respect our laws. The Party for Freedom (Wilders Political Party, SG) has nothing against them, but the Qur’aan hates them. The Koran says in Sura 2, verse 85, that Muslims who believe only part of the Koran will be humiliated and will receive the severest punishment in the afterlife, in other words: they will roast in Hell’s fires. According to the Qur’aan, people who say they are Muslims, but do not subscribe to for instance Sura 9 verse 30, that says that Jews and Christians must be fought, or Sura 5 verse 38, that says that the hand of a thief should be hacked off,  these people will be humiliated and will roast in Hell. I am not making this up, madam chairman, this is what the Qur’aan says. According to the Qur’aan, Muslims who only believe a part of it’s content are in fact apostates, people who have deserted their religion, and we know how the Qur’aan thinks about apostates:  they must be slain.

Madam chairman, the Koran is an inflammatory book, and the distribution of seditious writings such as it, is prohibited under Article 132 of our Criminal Code. This book also inspires hatred in peoples hearts, and calls for murder and manslaughter; the spreading of such texts is forbidden by Article 137 of our law. The Qur’aan is an extemely dangerous book, it is completely hostile to our legal and constitutional democracy. If we want to consolidate our national defenses, our laws and the Dutch civilization at large, it is urgently necessary to completely ban the Koran, and I shall take political steps to achieve this in my second term.

Madam chairman, there is no such thing  as a moderate Islam.  Turkish Prime Minister Erdogan recently said this literally, and I quote: “There is no moderate or immoderate Islam. Islam is Islam and that’s it.” Islam is all about world domination. Islam wants to enforce its imperialist agenda globally, with brute force (sura 8:39). Many examples of this can be found in European history. Fortunately, the first Islamic invasion of Europe was stopped at Poitiers in 732 A.D., and a second invasion was stopped in 1683 in Vienna. Madam chairman, let us make sure that the third Islamic invasion, which is now in full swing, is brought to a standstill. In contrast to the 8th and 17th centuries it goes slowly, creepingly right now, there is no visible Islamic army. But none is needed, since the scared dhimmis of the West (Dhimmi, Arabic: ذمّي, is the traditional term for “non-Muslims” under Sharia law in an Islamic country. SG) among them many Dutch politicians, leave our country’s doors wide open for the Islam and Muslims. (Here Geert Wilders conveniently forgets that the Netherlands actively recruited immigrants, from Morocco and Turkey in the seventies, to do dirty jobs. SG)

Besides conquest and world domination, madam chairman, the Islam also strives to install a completely different social order in our country and in Europe, with it’s own legal system: the Sha’ria. Beside being a religion for hundreds of millions of Muslims, the Islam is above all a political ideology (with it’s own politics, constitution and Islamic norms and values etc). This ideology has no respect for others, not for Christians, not for Jews, not for unbelievers and not for apostates. Islam only wants to dominate, enslave, kill and wage war.

Madam chairman, the growing Islamization of Europe must be stopped. Islam is the Trojan horse of Europe. If we do not stop the Islamization, Eurabia and Netherabia are only a matter of time. A century ago there were approximately 50 Muslims in the Netherlands. Today there are about 1 million Muslims that live in our country. (Again, the Netherlands actively recruited.. SG) Where is this heading?

We are facing the end of our European and Dutch society as we know it. But prime minister Jan Peter Balkenende responded coolly to my parliamentary questions this week, and said that Islamization in our country is not an issue. This has already become a historical case of miss-judgement. Many Dutch people, Mr. Prime Minister, see the Islamization of the Netherlands every day, as it is happening. And many people have had enough of burkas, headscarves, the ritual slaughter of animals, honor killings, of minarets booming, of imams screaming, of female circumcision and hymen reconstruction, of the abuse of gay people, of reading Turkish and Arabic texts in busses and trains and on official documents, of halal meat in our biggest grocery store chains Albert Heijn and Al Hema, of Sharia wills, Wouter Bos’es Sharia mortgages  and the enormous overrepresentation of Muslims in crime in the Netherlands, including street terrorism by young Moroccans.

However, madam chairman, there is hope. Fortunately. The majority of the Dutch people are aware of the danger that has become so common, and have opened their eyes to see Islam as a threat to our national culture. The PVV (The Party For Freedom, Geert Wilders own right wing party SG) takes these people seriously and wants to represent their voice as best as it can.

Many Dutch are sick to their stomach of the whole situation and yearn for action against the Islamization. But Hague politicians sit back and do nothing, paralized by fear, political correctness or simply by electoral motives: a fear of losing Muslim voters, as is obviously the the case with the Labor Party. The Prime Minister has said  in Indonesia that the Islam poses no danger. Minister Donner of legislation sees no reason why the Sha’ria shouldn’t be introduced  in the Netherlands, if the majority wants it. Minister Vogelaar babbles that the Netherlands will become a Jewish-Christian-Islamic society in the future, and that she wants to help Islam to take further root  in Dutch society. This minister shows us that she has become completely insane. Her statements betray our Dutch culture and insult the Dutch population.

Madam chairman, the Party for Freedom demands that Minister Vogelaar retract het statements. If the Minister does not do so, the fraction of the Freedom Party will publicly express a loss of confidence in her capabilities. The Netherlands must never know an Islamic tradition, not now, and not for the coming centuries. (Geert Wilders here forgets the long standing Islamic tradition in the Netherlands, that includes a.o. the obvious Arabic Numerals, Chemistry, Wind Mills, that came from medieval Persia and Delft Blue, which was adapted from Islamic tiles.)

Madam chairman, I will now briefly quote from the responses of the government on the WRR report. On page 12 of its response, the government says that Islam is not incompatible with democracy and human rights. Just as I thought this whole thing cannot get much crazier…

Madam chairman. It is a few minutes to midnight. If we carry on like this, Islam will be the end of our Western civilization and of Dutch culture.

I would like to end my contributions to this parliament in this first term of mine, with a personal appeal to the Prime Minister, on behalf of many Dutch people: Stop the Islamization of the Netherlands!

There is an historic task that now rests on your shoulders, Mr. Balkenende. We need you to be brave, and do what so many Dutch people are screaming for, do the right thing, that what the Netherlands needs most, right now. Stop all immigration from Muslim countries, forbid the building of more new mosques, close all Islamic schools, forbid the burqaa and the Koran. Send criminal Muslims, like our young Moroccan  street terrorists that drive the Dutch people crazy, back to the country where they came from. (This is not possible, the young Morrocan trouble makers Geert Wilders is talking about were born in the Netherlands. SG) Take your responsibility, mister Balkenende! Stop the Islamization right now! Enough is enough Mr. Balkenende. Enough is enough.”

Geert Wilders